Heeft u uw
financiële zaken
op orde?

Lees de checklist

Intermedis A & A

Dividend uitkeren en een oudedagsvoorziening in de BV, hoe zit het ook alweer?

Geplaatst op: 23-12-2021, 16:52:28

De dekking van het pensioen in eigen beheer mag niet door een dividenduitkering uitgehold worden en evenmin door een niet langer inbare vordering van de BV op de DGA. Dat kan leiden tot een onaangename loonbelastingsanctie. In dit artikel geven we per oudedagsvoorziening een rekenvoorbeeld.

Met Vraag en Antwoord 12-008 (hierna V&A 12-008) over het uitkeren van dividend vanuit een BV waarin ook een pensioen- en stamrecht is ondergebracht, werd al ruim 9 jaar geleden het startschot gegeven voor de uitfasering van het pensioen in eigen beheer. De transformatie van een vrijblijvende boekhoudpost, dat het pensioen in eigen beheer tot aan medio jaren negentig van de vorige eeuw was, tot een balanspost met verrassend echte rechtsgevolgen was hiermee compleet. En met V&A 12-008 werd de dividendklem geïntroduceerd. De dekking van het pensioen in eigen beheer mocht niet door een dividenduitkering uitgehold worden. Na een dividenduitkering moest de dekkingsgraad tenminste 100% zijn. Daalt de dekkingsgraad door de dividenduitkering onder de 100%, dan concludeert de Belastingdienst tot afkoop en wordt de volledige waarde op grond van artikel 19b wet Loonbelasting in de belastingheffing betrokken. Bovendien wordt er over deze waarde revisierente in rekening gebracht.

Economisch verkeer

Het referentiekader voor deze 100% dekkingsgraad is niet de fiscale verplichting of de commerciële verplichting berekend volgens de Richtlijnen van de Jaarverslaggeving, maar de waarde in het economisch verkeer. Dit is het bedrag wat benodigd is om de pensioenrechten onder te brengen bij een verzekeraar. Deze waarde wordt benaderd door de door de fiscus ontwikkelde ‘benaderde marktwaarde methodiek’. De waarde in het economisch verkeer van het pensioen steeg in de jaren na 2012 mede door de dalende rentestand naar recordhoogte en hiermee ging de dividenduitkering vanuit een BV met een pensioen in eigen beheer grotendeels op slot. Voor de met de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer afgekochte pensioenen speelt het probleem niet meer, voor de naar een ODV omgezette pensioenen is ook V&A 12-008 nog steeds van belang. Dit geldt ook voor de lijfrente en stamrechten in eigen beheer. Reden om de spelregels met betrekking tot een oudedagsvoorziening in de BV en dividenduitkering nog eens op een rijtje te zetten.
Dividenduitkering maar ook het oninbaar worden van een vordering op de DGA

In de praktijk blijkt niet alleen het uitkeren van dividend of het terugbetalen van kapitaal voor de Belastingdienst aanleiding te zijn om met een beroep op V&A 12-008, het sanctieartikel van 19b wet Loonbelasting in stelling te brengen, maar ook het oninbaar worden van een vordering op de DGA. De DGA die het kasgeld van de BV gebruikt voor persoonlijke doeleinden zoals het aflossen van de hypotheek maar ook voor de consumptie, gaat op deze wijze een lening aan bij de BV. Deze lening zal ooit terugbetaald moeten worden en er zal ook voldoende zicht moeten zijn op terugbetaling, doordat de DGA in privé voldoende onderpand heeft of voldoende inkomsten. Is er echter een gerede kans dat de lening niet terugbetaald wordt, dan zal de Belastingdienst de stelling innemen dat de lening feitelijk oninbaar is geworden en op dat moment concluderen tot een verkapte dividenduitkering. De volgende stap is dan een onderzoek of door deze verkapte dividenduitkering de dekking van het pensioen niet uitgehold is. De pensioenbazooka van artikel 19b wet Loonbelasting wordt ook hier al uit het foedraal gehaald. Het is daarom bij een aan de DGA verstrekte lening door de BV, verstandig om de dekkingsgraad in het oog te houden en wanneer deze onder de 100% gedaald is, zeker bij het starten van de pensioen/stamrecht uitkeringen te beginnen met het aflossing van de lening.

De verschillende oudedagsvoorzieningen

Zoals hiervoor al opgemerkt zijn er meerdere oudedagsvoorzieningen die in eigen beheer worden gehouden, met elk hun eigen dividendklem en verschil tussen fiscale waarde en waarde in het economisch verkeer. Deze verschillende vormen en de dividendklem zal ik hierna telkens aan de hand van een voorbeeld toelichten.

De ODV, geen verschil tussen fiscale waarde en waarde in het economische verkeer

Voor de ODV geldt dat er geen verschil is tussen de fiscale waarde en de waarde in het economisch verkeer. Dit is ook zo opgenomen in V&A 12-008.

Een voorbeeld

Een ODV van € 400.000 heeft ook voor de dividendtoets een waarde van € 400.000. De BV met daarin een ODV kan daarom geen dividend uitkeren wanneer daarmee het fiscale eigen vermogen negatief wordt. Hiermee daalt de dekking tot onder de 100% en kan de gehele aanspraak belast worden. De belastingheffing is progressief, 49,5% plus 20% revisierente, per saldo circa 70% en in dit voorbeeld een heffing van € 280.000.

Het gerichte stamrecht of de gerichte lijfrente

Tot aan ingangsdatum worden stamrechten (verkregen vanuit een ontslagvergoeding) en lijfrentes (verkregen bij inbreng van een eenmanszaak in de BV) vaak verhoogd met een vast of variabel rentepercentage op basis van de marktrente. De fiscale waarde op balansdatum is dan het oorspronkelijk ingebrachte bedrag verhoogd met dit rentepercentage. De waarde in het economisch verkeer is bij een variabel rentepercentage op basis van de marktrente gelijk aan de fiscale waarde. Tot zover geen verschil met de ODV. Is het bij de start afgesproken rentepercentage echter hoger dan de marktrente op dat moment, dan treedt er wel een verschil op.

Een voorbeeld

Bij de inbreng van de eenmanszaak per 1 januari 2000 in de BV is er een rentepercentage afgesproken van samengesteld 4%. Dit rentepercentage geldt tot 1-1-2030, de DGA is dan 65 jaar. De ingebrachte stakingswinst was € 150.000. Per einde 2021 is de fiscale waarde dan € 355.000. Tot aan 2030 groeit het lijfrentekapitaal aan tot € 486.000. Deze DGA heeft dus jegens de BV recht op een lijfrentekapitaal van € 486.000 per 1-1-2030. Dit recht contant gemaakt tegen het huidige U-rendement van -0,4% betekent dat de waarde in het economisch verkeer per einde 2021, € 501.000 bedraagt. En hiermee ontstaat een verschil tussen de fiscale waarde en de waarde in het economisch verkeer van € 146.000. Het fiscaal eigen vermogen van de BV mag na de dividenduitkering dan niet dalen tot onder € 146.000. Bij concluderen tot afkoop is de heffing 70% van € 501.000 = € 350.700.

De zuivere lijfrente of het zuivere stamrecht

We spreken van een zuivere lijfrente of een zuiver stamrecht wanneer de ingangsdatum en de hoogte van de uitkering al vaststaan. Het kapitaal is omgerekend naar een uitkering. Een dergelijke omrekening zal plaats moeten vinden op basis van de benaderde marktwaarde methodiek. De afgesproken uitkering wordt hiermee betrekkelijk laag. Deze ‘’lage’ uitkering zal vervolgens fiscaal gewaardeerd moeten worden tegen een rekenrente van 4% en dit veroorzaakt een vrijval en ook een verschil tussen de fiscale waarde en de waarde in het economisch verkeer.

Een voorbeeld

Het lijfrentekapitaal van € 486.000 uit het vorige voorbeeld is op 65-jarige leeftijd omgerekend naar een uitkering van € 27.000 gedurende 20 jaar uit te keren, alleen op het leven van de DGA. Per einde 2021, de DGA is inmiddels 67 jaar, geeft dit een fiscale waarde van € 309.000. De waarde in het economisch verkeer berekend volgens de benaderde marktwaarde methodiek is € 435.000. Deze waarde hebben wij vergeleken met een offerte van een verzekeraar en het verschil is kleiner dan 1%. De benaderde marktwaarde methodiek is hier dus een goede benadering. Ook hier een verschil tussen de fiscale waarde en de waarde in het economisch verkeer, het verschil is € 126.000. Het fiscaal eigen vermogen van de BV mag na de dividenduitkering dan ook niet dalen tot onder € 126.000. Bij concluderen tot afkoop is de heffing 70% van € 435.000 = € 304.500.

Het pensioen in eigen beheer

Na de uitfasering zijn er naar schatting nog ruim 50.000 BV’s waar een pensioen in eigen beheer wordt gehouden. En bij deze BV’s is het verschil tussen de fiscale waarde en de waarde in het economisch verkeer het grootst. Dit verschil wordt voor een klein gedeelte veroorzaakt door het verbod op leeftijdsterugstellingen voor een pensioen in eigen beheer en voor het grootste gedeelte door de veelal toegezegde indexatie van het pensioen in eigen beheer. De toegezegde voorwaardelijke open-indexatie wordt voor de berekening van de waarde in het economisch verkeer vertaald naar een vaste na-indexatie van 2%. Bij een verzekeraar kan er in individuele gevallen zoals bij de DGA, overigens geen geïndexeerd pensioen meer afgesloten worden.

Ook blijkt dat het verschil tussen de fiscale waarde en de waarde in het economische verkeer door de huidige lage rentestand het grootst is voor pensionering. Na ingang van het pensioen is het verschil nog steeds groot, maar het neemt wel af. Het afnemen van het verschil wordt veroorzaakt door de afnemende duration (de gewogen gemiddelde resterende uitkeringsduur) waardoor het effect van rente bij een oudere DGA steeds minder van belang wordt. Zie ook de volgende twee voorbeelden met een 55 jarige DGA en een 70 jarige DGA.

Voorbeeld 1

Een 55-jarige DGA met een even oude partner heeft een ouderdomspensioen van € 40.000 met een partnerpensioen van € 27.000. Het pensioen wordt na ingang zoveel mogelijk waardevast gehouden. De pensioeningangsleeftijd is 67 jaar. Per einde 2021 bedraagt de fiscale waarde € 308.000 en de waarde in het economisch verkeer bedraagt € 1.312.000. Het verschil bedraagt € 1.004.000. En na dividenduitkering mag het fiscale eigen vermogen niet dalen onder € 1.004.000. Bij concluderen tot afkoop is de heffing 70% van € 1.312.000 = € 918.400.

Voorbeeld 2

Een 70-jarige DGA met een even oude partner heeft een ouderdomspensioen van € 40.000 met een partnerpensioen van € 27.000. Het pensioen wordt na ingang zoveel mogelijk waardevast gehouden. Het pensioen is inmiddels ingegaan. Per einde 2021 bedraagt de fiscale waarde, € 501.000 en de waarde in het economisch verkeer bedraagt € 1.188.000. Het verschil bedraagt € 687.000. En na dividenduitkering mag het fiscale eigen vermogen niet dalen onder € 687.000. Bij concluderen tot afkoop is de heffing 70% van € 1.188.000 = € 831.600.

Conclusie

Het V&A 12-008 is nog steeds actueel en kan bij elke vorm van oudedagsvoorziening in de BV leiden tot een onaangename loonbelastingsanctie bij een dividenduitkering, maar ook eventueel bij een niet langer inbare vordering van de BV op de DGA. Bij een ODV is er geen verschil tussen fiscale waarde en waarde in het economisch verkeer en zal er bij een dividenduitkering op basis van een positief fiscaal eigen vermogen niet direct een loonbelastingsanctie dreigen. Dit wordt al anders bij een lijfrente en een stamrecht, zeker wanneer deze zuiver zijn. Al is het verschil tussen fiscale waarde en waarde in het economisch verkeer daar minder groot dan bij het pensioen in eigen beheer. Bij een pensioen in eigen beheer, zeker wanneer dit pensioen geïndexeerd is, is het verschil het grootst en is het raadzaam om bij een dividenduitkering eerst een berekening te laten maken op basis van de waarde in het economisch verkeer. Dit geldt ook voor het steeds meer verder op laten lopen van de rekening-courant schuld van de DGA. In beide gevallen betekent dit: bij twijfel niet inhalen. Gelet op de buitenproportionele loonbelastingsanctie, better safe than sorry.

Bron: bijdrage van Drs. Kees Beishuizen MFP, pensioenconsultant en financieel planner voor ondernemers bij Montae&Partners, op www.accountancyvanmorgen.nl van 22 december 2021

 

Ga terug naar de vorige pagina